Watervleermuis (Myotis daubentonii)
Ecologie
De watervleermuis is bekend als een boombewoner in de zomer en een bewoner van ondergrondse ruimten in de winter.
De (kraam-)groepen in de zomer worden aangetroffen in spleten en gaten in bomen, incidenteel ook op warme plekken in forten, bunkers en overkluizingen van watergangen. In onder meer Groot Brittannië zijn ook zomerverblijfplaatsen in stenen bruggen bekend (Mitchell-Jones & McLeish, 2004) Een kraamgroep bewoont een netwerk van verblijfplaatsen waartussen veel individuen en groepen vaak verhuizen. Kraamgroepen variëren van enkele tientallen dieren tot meer dan honderd dieren, met een gemiddelde van 40-60 dieren. In kraamverblijfplaatsen in een brug, een steenoven en een overkluizing varieerden de temperaturen tussen de 20 en 30 graden met een gemiddelde van 25 graden (Reiter & Zahn, 2006 / Lucan & Hanák, 2011). Opvallend daarbij was de hoge luchtvochtigheid in de kraamverblijfplaatsen (85-100%). Van de microklimaten in bomen is nog weinig beschreven.
Buiten de kraamperiode verblijven vrouwtjes en mannetjes individueel of in kleine groepen op soortgelijke plekken met over het algemeen lagere temperaturen. Paring vindt voor zover bekend in de winterverblijven en tijdens het najaarszwermen plaats. Als winterverblijfplaats gebruiken watervleermuizen voornamelijk ondergrondse objecten, zoals grotten, groeves, forten, ijskelders, bunkers en overkluizingen. Winterverblijfplaatsen in bomen worden weinig aangetroffen.
Gebruik van kasten
Algemeen
Het gebruik van vleermuiskasten door watervleermuizen kan tussen verschillende gebieden sterk verschillen. In sommige gebieden waar watervleermuizen voor komen worden ze niet vaak in vleermuiskasten aangetroffen of worden kasten alleen door individuele dieren of kleine groepen gebruikt (Meschede, 2000) In andere gebieden worden echter ook regelmatig kraamgroepen in kasten aangetroffen (Verheggen & Pöschkens, 1995, 1996 / Linton, D. 2012).
Bij veel kastenonderzoeken duurde het een aantal jaren voordat ze voor het eerst in een kast werden aangetroffen. Er zijn echter ook uitzonderingen waarbij watervleermuizen zeer snel van kasten gebruik maken en in grote aantallen in kasten werden gevonden (Verheggen & Pöschkens, 1995, 1996 / Bekker,. 1990.)
Watervleermuizen hebben een voorkeur voor bolle, houtbetonnen kasten, waarbij ook houtbetonnen vogelkasten worden gebruikt (Meschede, 2000 / Linton, D. 2012). Op enkele locaties werden kasten van het model Wedge (=model Bekker) als kraamverblijfplaats gebruikt (Bekker,. 1990, Poulton,. 2006).
Kraamverblijfplaatsen
Vondsten van kraamverblijfplaatsen van watervleermuizen in kasten zijn vrij zeldzaam, maar er zijn uitzonderingen (Verheggen & Pöschkens, 1995, 1996 / Linton, D. 2012). Wanneer kraamgroepen worden aangetroffen zijn de groepen relatief klein: vijf tot twintig dieren met jongen (Dieterich & Dieterich, 1991) Het aantreffen van kleine groepen watervleermuizen met één of enkele pasgeboren of zeer jonge juveniele dieren komt wel vaker voor. Mogelijk verlaten watervleermuizen de kraamkolonie tijdelijk om in een andere verblijfplaats hun jongen te werpen. In een onderzoek werden dergelijke vondsten vaak in de directe omgeving van grote kraamgroepen in bomen gedaan (Windeln, 2010b).
Winterverblijfplaatsen
In de winter worden watervleermuizen niet in vleermuiskasten aangetroffen.
Zomerverblijfplaatsen
Individuele dieren of kleine groepen dieren worden af en toen in vleermuiskasten aangetroffen, voornamelijk houtbetonnen vleermuiskasten (Meschede 2000).
Paarverblijfplaatsen
Er zijn geen waarnemingen bekend van paarverblijfplaatsen in kasten. Omdat watervleermuizen in het najaar en winter in winterverblijfplaatsen paren, spelen kasten in de paring waarschijnlijk geen rol van betekenis.
Potentie-analyse
Hoewel de waarnemingen per gebied sterk kunnen verschillen lijken kasten over het algemeen maar beperkt gebruikt te worden door watervleermuizen. De behoefte aan een hoge bufferwaarde, maar ook een hoge luchtvochtigheid voor met name kraamverblijfplaatsen zou daarin een rol kunnen spelen. De microklimaten van houtbetonnen vleermuiskasten en houten vleermuiskasten zijn nog maar beperkt onderzocht, evenals de rol van luchtvochtigheid in kraamverblijfplaatsen (Boerrigter e.a. in voorbereiding). Vleermuiskasten kunnen wel een bijdrage leveren aan het totale netwerk van een lokale populatie. Voor individuele dieren, maar mogelijk ook als rustige plek om een jong te werpen.
Op plaatsen met een hoge luchtvochtigheid (zoals overkluizingen en onder bruggen) bieden houtbetonnen en keramische vleermuiskasten (ook inbouwkasten) wel mogelijkheden voor zomer- en kraamverblijfplaatsen van watervleermuizen. In winterverblijven kunnen dergelijke kasten ook een rol spelen in het creëren van meer wegkruipmogelijkheden.