Toepassing van vleermuiskasten

Wat is een vleermuiskast?

Iedereen kan zich een beeld vormen bij een vleermuiskast. In de literatuur worden echter vrijwel geen definities gegeven. Om vleermuiskasten van andere kunstmatige voorzieningen voor vleermuizen te onderscheiden wordt hier de volgende definitie gebruikt:

Een vleermuiskast is een door de mens gemaakte voorziening welke aan een ander object wordt bevestigd en als primair doel heeft in een verblijfplaats voor vleermuizen te voorzien.

Door de bevestiging aan een ander object (gebouw, boom, paal, brug etc.) maken we ook het onderscheid met voor vleermuizen gemaakte gebouwen als vleermuiskelders en vleermuistorens of gebouwdelen, zoals speciaal voor vleermuizen ingerichte zolders. In deze gebouwen kunnen natuurlijk wel weer vleermuiskasten zijn opgenomen.

 

Geschiedenis van vleermuiskasten

Van onderzoek naar bescherming

Vleermuiskasten vinden hun oorsprong in vogelnestkasten. Vogelnestkasten werden in de 18de eeuw bedacht en voor het eerst toegepast door Johann Baptist Hoginger (1768-1858). Doordat af en toe ook vleermuizen in vogelkasten werden aangetroffen, ontstond het idee om ook voor vleermuizen speciale kastjes te bouwen. De oudste bekende tekeningen dateren uit 1863 en staan in een boek van Constantin Wilhelm Lambert Gloger (Gloger, C. 1865 in Föhr & Hinkel. 2002). Hij is waarschijnlijk ook de eerste die vleermuiskasten heeft opgehangen. Deze kasten lijken dan nog sterk op vogelkasten.

De ontwikkeling van vleermuiskasten komt in de eerste helft van de 20e eeuw met name in Duitsland in een stroomversnelling. Wilhelm en Brigitte Issel brengen diverse verbeteringen aan kasten aan die we nog steeds terugzien in de huidige vleermuiskasten: invliegopening aan de onderzijde, aanvliegplank, smalle inkruipopening tegen roofdieren en donkere afwerking voor betere opwarming.

Issel bereikt in bossen in Bayern met zijn kasten een bezetting van 50% en doet uitspraken over een aantal succesfactoren m.b.t. de locatie van de kasten: een hanghoogte van 4-6 m., percelen met oude bomen, vlakbij bosranden en open plekken en gericht op het zuiden en zuidoosten (Föhr & Hinkel. 2002). Hij publiceert daarover in de periode 1955-1958 (o.a. Issel & Issel, 1955). Hildegard en Johannes Dieterich werken vanaf midden jaren ’50 met vleermuiskasten en testen en verbeteren allerlei kasten van verschillende makers, later vooral van de Duitse Firma Schwegler (Dieterich, H. 1998).

De eerste vleermuiskasten worden primair ingezet vanuit een (semi-) wetenschappelijke interesse voor vleermuizen. Vanaf de jaren ’50 worden kasten in Duitsland, Polen, USSR en Zwitserland op grote schaal ingezet voor de bestrijding van schadelijke insecten in monotone productiebossen (Natuschke, G. 1960). Tegelijkertijd groeit ook de belangstelling voor vleermuisonderzoek en gaan vleermuiskasten een rol spelen in verspreidingsonderzoek en ringonderzoek (Steffens, R., U. Zöphel & D. Brockmann. 2007). Vanaf de jaren ’60 groeit de belangstelling voor vleermuiskasten en gaan steeds meer mensen vleermuiskasten ontwerpen, bouwen en toepassen. In die tijd starten ook in Engeland de eerste projecten met vleermuiskasten (De basisideeën daarvoor blijven wel hetzelfde, waardoor vleermuiskasten in grote lijnen niet veel van elkaar verschillen. Pas vanaf de jaren ’90 worden de eerste kasten ontwikkeld die specifiek bedoeld zijn om aan of in gebouwen te worden opgenomen.

In Nederland zijn vanaf de jaren ’50 aanvankelijk met name Sluiter en van Heerdt bezig met toepassing van kasten voor onderzoek aan vleermuizen (persoonlijke mededeling Peter Lina). Vanaf de jaren ’70 groeit ook hier de belangstelling voor de inzet van vleermuiskasten als beschermingsmaatregel. Diverse mensen gaan met het bouwen van vleermuiskasten aan de slag (o.a. Ronald Ridder, Zomer Bruijn, Jan Boshamer en Jan-Piet Bekker) en geven hun naam aan specifiek modellen.

Ervaringen overzee

Waar in Europa de afmetingen van kasten vergelijkbaar met de oorspronkelijk vogelkasten bleven, verloopt de ontwikkeling van vleermuiskasten in de Verenigde Staten anders. Tot aan de jaren 80 van de 20e eeuw werden de ‘Europese’ kasten op zeer kleine schaal ook in de Verenigde Staten in bossen toegepast, met tegenvallende resultaten voor aan bomen geplaatste kasten. Op kleine schaal werd geëxperimenteerd met andere modellen. Een onderzoek vanaf 1992 naar de resultaten van deze modellen bracht een aantal succesfactoren aan het licht die in de Europese vleermuiskasten niet of nauwelijks (bewust) werden toegepast. De uitwerking van deze succesfactoren leidde tot grotere kasten met meerdere spleetvormige compartimenten en het plaatsen van kasten aan gebouwen en palen in plaats van aan bomen. De factor warmte als belangrijke succesfactor werd duidelijk, waarna de eerste verwarmde kasten werden gebouwd.

De toepassing in de Verenigde Staten kende ook andere drijfveren. Het North American Bat House Research Project zag mogelijkheden om uit het experimenteren en monitoren van vleermuiskasten de eisen die vleermuizen aan verblijfplaatsen stellen af te leiden (Tuttle & Hensley, 2003). De ontwikkelde kasten voor kraamkolonies werden vervolgens veelvuldig toegepast bij gebouwen waar vleermuizen vanwege overlast buitengesloten moesten worden (Williams & Brittingham. 2006).

Tot voor kort waren de basisideeën, modellen en toepassing van vleermuiskasten in Europa en de Verenigde Staten zo verschillend dat van twee culturen gesproken kan worden. Er was nauwelijks uitwisseling van kennis en ervaring en als men al met elkaars ideeën in aanraking kwam, werden deze vaak weinig serieus genomen. Hoewel het introduceren van de grote typen Amerikaanse kasten in Europa wel een aantal successen kent (o.a. Swift. 2005 / Korsten, 2006. / Kooij, J. van der. 2007) blijft de toepassing in eerste instantie beperkt.

Stroomversnelling

Besluiten om vleermuizen en andere soorten in Europa strenger te gaan beschermen (Conventie van Bern, Conventie van Bonn, Bats Agreement, Habitatrichtlijn en Flora en faunawet) hebben vanaf 1995 geleid tot een vernieuwde belangstelling voor vleermuiskasten. Het vernietigen, verstoren of ongeschikt maken van verblijfplaatsen van vleermuizen wordt verboden en is alleen nog toegestaan onder de voorwaarde dat vervangende verblijfplaatsen worden aangeboden. De toepassing van vleermuiskasten als tijdelijke of blijvende vervanging van verblijfplaatsen neemt in sterke mate toe. Omdat Europese modellen van vleermuiskasten vooral in bossen werden toegepast en over het algemeen weinig successen met betrekking tot kraamgroepen behaalden, ontstaat er een groeiende belangstelling voor de Amerikaanse kasten. Ook groeit de belangstelling voor kasten die bedoeld zijn voor gebouwbewonende soorten.

Anno 2012 zijn vleermuiskasten een vertrouwd onderdeel geworden van mitigatie- en compensatieplannen voor projecten waarin verblijfplaatsen van vleermuizen worden bedreigd door renovatie, herontwikkeling, sloop, kap of onderhoud en beheer. Ook in de soortenstandaarden van het Ministerie van ELI worden vleermuiskasten concreet genoemd en worden modellen aanbevolen of juist afgeraden (Dienst Regelingen, 2011). De markt van ecologisch advies en kastenproducenten is sterk in ontwikkeling. Tegelijk met de groeiende belangstelling voor vleermuiskasten en de toepassing in het kader van wettelijke bescherming rijst de vraag of vleermuiskasten voldoende functioneel zijn. In hoeverre kunnen vleermuiskasten verblijfplaatsen van vleermuizen effectief vervangen en welke kasten zijn geschikt voor welke soorten en welk type verblijfplaatsen? Belangrijke vragen waarover in de praktijk van beleidsontwikkeling, ecologisch advies en bescherming van vleermuizen vaak te gemakkelijk wordt nagedacht.

 

Toepassingen van vleermuiskasten

Vleermuisonderzoek

Door hun nachtelijke levenswijze en hun voorkeur om zich diep in verblijfplaatsen te verstoppen leiden vleermuizen een voor mensen verborgen bestaan. Vanaf de jaren ’80 is daar veel verandering in gekomen met de komst van handzame ultrasoondetectors die de geluiden van vleermuizen hoorbaar maakten: de batdetector doet zijn intrede. Daardoor is het mogelijk om vleermuizen aan de hand van hun geluid gericht op te sporen en te determineren. Deze methode is echter nog vrij nieuw, erg tijdrovend en de determinatie is niet voor alle soorten even eenvoudig. Bovendien zijn de vleermuizen eenmaal in hun verblijfplaats weer onzichtbaar en moeilijk bereikbaar. Wanneer een vleermuis echter zijn intrek neemt in een vleermuiskast, is hij voor een onderzoeker bereikbaar, zichtbaar en hanteerbaar. Het ophangen van vleermuiskasten werd en wordt daarom nog steeds in allerlei soorten vleermuisonderzoek toegepast. Deze onderzoeken zijn onder te verdelen in:

  • verspreidingsonderzoek
  • ringonderzoek
  • ecologisch (soortspecifiek)onderzoek
  • monitoringsonderzoek.

Verspreidingsonderzoek

Ondanks de komst van ultrasoondetectors spelen vleermuiskasten nog steeds een rol in het verspreidingsonderzoek naar vleermuizen: vooral bij moeilijk op te sporen of te determineren vleermuizen of bij zeer zeldzame vleermuizen kunnen kasten deze soorten op een laagdrempelige manier zichtbaar maken. Waarnemingen van vleermuizen in kasten leveren een belangrijke bijdrage aan de kennis van verspreiding van vleermuizen in het algemeen. Ook worden ze nog toegepast in gerichte onderzoeken naar het voorkomen van vleermuizen. Actuele Nederlandse voorbeelden daarvan zijn onderzoeken naar het voorkomen van Bechsteins vleermuizen (Poulton, 2006./ Spoelstra e.a. 2007, Janssen, R. 2011), en moeilijk op te sporen vleermuizen in bossen in het algemeen (Korsten & Marcelissen, 2006).

Ring-, zender- en transponderonderzoek

Vleermuiskasten maken het mogelijk om vleermuizen eenvoudig te vangen en te voorzien van een ring(merk) en om geringde vleermuizen (terug) te vinden. In veel Oost-Europese landen zijn vleermuiskasten vanaf 1950 op grote schaal ingezet voor ringonderzoek (Steffens e.a. 2007). Met deze onderzoeken is vooral veel kennis over migratiegedrag van vleermuizen opgedaan, maar ook over populatieomvang en leeftijden van vleermuizen.

Door het zenderen van in vleermuizen aangetroffen kasten zijn inzichten verkregen in vliegroutes en foerageergedrag van vleermuizen en van andere natuurlijke verblijfplaatsen (Spoelstra e.a. 2007 / Heise & Schmidt, 1989). Recent is daarbij ook de toepassing van transponders gekomen, waarbij vleermuizen van een onderhuidse chip worden voorzien die door de onderzoeker kan worden uitgelezen: in de hand, met een transponder (op een hengel) of automatisch wanneer de vleermuis de kast betreedt of verlaat. Hierdoor is vooral inzicht gekregen in verhuisgedrag en samenstelling van sociale groepen en populaties. (bijvoorbeeld: Kerth, Ebert & Schmidtke, 2006).

Ecologisch onderzoek

Sommige vleermuissoorten gebruiken vleermuiskasten als paarplaats of als kraamverblijfplaats, waardoor we nu meer weten over de groepssamenstellingen van paar- en kraamgroepen. Dit geldt bijvoorbeeld voor paargroepen van de rosse vleermuis, de gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis en kraamgroepen van gewone grootoorvleermuis en bechsteinsvleermuis. Onderzoek met vleermuiskasten maakt het mogelijk om op een gestandaardiseerde manier informatie te verzamelen over de eisen die vleermuizen aan hun verblijfplaatsen stellen. Dit type onderzoek staat echter nog in de kinderschoenen. Gericht onderzoek naar algemene succesfactoren is wel op grote schaal uitgevoerd in de Verenigde Staten (Kiser & Kiser, 2004). In Europa is wel geprobeerd om achteraf succesfactoren af te leiden uit het vergelijken van resultaten van verschillende projecten met vleermuiskasten.(Meschede, Heller & Leitl, 2000 / Poulton, 2006). Doordat die projecten in hun opzet niet waren gericht op het bepalen van succesfactoren zijn er veel onbekende parameters die het gebruik van de kasten beïnvloeden. De uitkomsten van die analyse kennen daardoor een grote mate van onzekerheid. De succesfactoren van vleermuiskasten (Zie hoofdstuk 6) zijn gebaseerd op analyse van concrete metingen aan kasten in de Verenigde Staten (Kiser & Kiser, 2004) en op de analyse van anekdotische resultaten van kastenonderzoek in Europa (Meschede, Heller & Leitl, 2000). Recent onderzoek naar eigenschappen van natuurlijke verblijfplaatsen en vleermuiskasten in Europa laat zien dat de in de Verenigde Staten beschreven klimaatfactoren in grote lijnen ook hier toepasbaar zijn (o.a. Lourenço & Palmeirim, 2004 / Flaquer, Torre & Ruiz-Jarillo, 2006 / Bartonicka & Rehak. 2007).

Monitoring 

Vleermuiskasten bieden ook mogelijkheden voor monitoring, waarbij volgens een vaste methodiek en frequentie vleermuizen de kasten worden geteld. De verkregen gegevens kunnen worden gebruikt voor een trendanalyse. Kasten bieden mogelijkheden voor populatiemonitoring en functiemonitoring van een gebied (Boshamer, J. 2003-2011 / Twisk, P. 2006 / König, & König, 2011 / Schmidt, A. 2008) en fenologisch onderzoek (Schmidt 2002).

Bestrijding van schadelijke insecten door vleermuizen

Vleermuizen eten enorme aantallen insecten, waaronder soorten die door ons als plaaginsecten worden bestempeld. De toepassing van vleermuiskasten bij insectenbestrijding in monotone dennenbossen wordt al in het midden van de 20e eeuw genoemd (Natuschke, G. 1960). Deze bossen kennen door de geringe leeftijd van de bomen weinig of geen natuurlijk holten en daardoor ook lage dichtheden aan boombewonende vleermuizen. Vooral in Oost-Europa wordt dit idee op grote schaal toegepast. Over de aanwezigheid van vleermuizen in die kasten is veel gepubliceerd, maar het is onduidelijk of dit tot een effectieve bestrijding heeft geleid. Over het effect als insectenbestrijding is weinig literatuur te vinden.

Simultaan aan deze ideeën leefde begin 20e eeuw in de Verenigde Staten bij Dr. Campbell het idee om vleermuistorens te bouwen voor de bestrijding van Malariamuggen. Het succes van deze Campbell torens was beperkt en wisselde sterk per locatie (Murphi, M. 1989).

Het succesvolle gebruik van vleermuiskasten door kraamkolonies van vleermuizen in het North American Bat House Research Project (NABHRP) geeft een hernieuwde opleving van het idee om vleermuizen als plaagdierbestrijders (Kiser & Kiser, 2002) in te zetten. Onderzoek naar de massale sterfte onder Noord-Amerikaanse vleermuizen door het White nose syndrome maakt duidelijk dat vleermuizen een belangrijke rol spelen in schadebestrijding aan landbouwgewassen en daardoor ook belangrijk zijn voor de economie (Boyles e.a. 2011). Enkele recente voorbeelden geven aan dat inzet van vleermuiskasten als vestigingsplaats voor vleermuizen een positief effect op de aantallen plaaginsecten kan hebben. Zo heeft het plaatsen van grote vleermuiskasten voor de kleine dwergvleermuis in de Spaanse Ebro-delta bijgedragen aan het vrijwel verdwijnen van een voor rijstplanten schadelijke mot (Flaquer, C. et al. 2011.).

Bestrijding van overlast van vleermuizen

Wanneer vleermuizen in grote groepen in een gebouw verblijven, kunnen zij overlast veroorzaken. Afhankelijk van de constructie van het gebouw en de locatie van de verblijfplaats kan de overlast bestaan uit geur- en geluidsoverlast of regelmatig rondvliegende vleermuizen in woonruimten. Voor het wegnemen van de overlast kan het nodig zijn om de vleermuizen buiten te sluiten. Een vleermuiskast kan dan als vervangende woonruimte aangeboden worden.

Deze toepassing is vooral bekend uit de Verenigde Staten en minder uit Europa. Dat komt deels doordat in de Verenigde Staten de meeste huizen van hout zijn, waardoor geluid- en stankoverlast vaker voorkomt. Bovendien zijn verblijfplaatsen van vleermuizen in veel staten minder strikt beschermd dan in Europa. Mede door resultaten van het North American Bat House Research Project (Kiser & Kiser, 2004) zijn de daar ontwikkelde kraamkasten breed en redelijk succesvol toegepast in het buitensluiten van vleermuizen in gebouwen. De factoren die bepaalden of de vleermuizen de vervangende kraamkasten gebruiken hebben ook inzicht gegeven in de succesfactoren in de toepassing van vleermuiskasten, vooral in de werkwijze van het buitensluiten en aanbieden van de vleermuiskasten (Brittingham &Williams. 2000; Williams & Brittingham, 2006).

Het in verband met overlast buitensluiten van vleermuizen is in Nederland in principe niet zomaar toegestaan, maar wordt bij ernstige overlast of gezondheidsbedreigende overlast incidenteel wel uitgevoerd. Soms worden daarbij vleermuiskasten als vervangende verblijfplaats aangeboden (Twisk, P. 2008).

Educatie

In veel publicaties wordt de toepassing van vleermuiskasten voor natuur- en milieueducatie beschreven. Educatiecentra voor natuur- en milieu organiseren middagen waarop kinderen zelf een vleermuiskast kunnen bouwen. Daarmee leren kinderen en ouders meteen over de aanwezigheid van vleermuizen in hun omgeving. Soms worden kinderen ook betrokken bij het controleren van vleermuiskasten. Zoals in de “Rondjes Ondersteboven” van het Milieu Educatie Centrum Eindhoven. Een mooi voorbeeld van een groot educatief project is een vleermuiskastenproject in Italië. Daar zijn via onder andere een supermarktketen 25.000 vleermuiskasten verkocht en zijn in samenwerking met Walt Disney voorlichtingsbrochures over vleermuizen gemaakt (Agnelli e.a. 2011).

In 2011 is in het kader van het Jaar van de Vleermuis door Gemeente Utrecht veel aandacht besteed aan vleermuizen in stedelijk gebied, waarbij ongeveer 300 kasten zijn opgehangen in parken**.

Twee projecten waarbij vleermuiskasten van een kijkvenster zijn voorzien zijn eveneens mooie voorbeelden. Middels deze kijkvensters kunnen vleermuizen voor het grote publiek zichtbaar worden gemaakt zonder de dieren daarbij te verstoren (berichten van Terry Lobdell op www.bathouseforum.org / Elling, 2010).

Vleermuiskasten kunnen ook worden gebruikt om beginnende vleermuisonderzoekers het hanteren en meten van vleermuizen te leren ( Boshamer, 2012)

Bescherming

Vaak worden vleermuiskasten ingezet ter bescherming van vleermuizen. Onder het toepassen van vleermuiskasten als beschermende maatregelen verstaan we hier het aanbieden van vleermuiskasten ter compensatie van verblijven die door menselijk ingrijpen zijn verdwenen. We onderscheiden daarbij de direct reactieve bescherming, als reactie op een specifieke en locatie gebonden ingreep op de korte termijn en de indirect reactieve bescherming of pro-actieve bescherming. Deze vorm van bescherming gaat uit van het plaatsen van vleermuiskasten als actie om voldoende verblijfplaatsen op de lange termijn en in het algemeen te waarborgen.

Reactieve bescherming

Al vanaf de vroege opkomst van vleermuiskasten wordt door onderzoekers benadrukt dat vleermuiskasten niet gezien moeten worden als vervangende verblijfplaatsen van verblijfplaatsen in bomen (van Heerdt & Sluiter, 1958 / Ridder, 1981 / Voûte & Lina, 1986). Daarvoor werden de successen nog te beperkt geacht en de acceptatietijd te lang. Niet zelden duurt het vele maanden tot enkele jaren voor een kast voor het eerst wordt gebruikt.

Ondanks deze ongeschiktheid voor directe reactieve bescherming werd wel vaak het nut benadrukt voor indirect reactieve bescherming. Met vleermuiskasten zou het verdwijnen van verblijfplaatsen in bomen als gevolg van productiegericht bosbeheer wellicht opgevangen kunnen worden. Deze benadering werd aanvankelijk niet zinnig geacht voor gebouwbewonende vleermuizen. Het aanbod van verblijfplaatsen werd in dorpen en steden zo groot geacht dat vleermuiskasten er maar weinig aan zouden kunnen bijdragen (Voûte & Lina, 1986).

In de loop van de jaren 90 ontstaat een meer directe reactieve bescherming met vleermuiskasten. Enerzijds wordt uit ecologisch onderzoek steeds duidelijker dat vleermuizen afhankelijk zijn van een netwerk van verblijfplaatsen en dat het uitwijken naar andere bomen en gebouwen niet zo vanzelfsprekend is. Anderzijds zorgen Europese Habitatrichtlijn en doorwerking daarvan in de Flora- en faunawet (2002) voor een strikte bescherming. Vanaf dat moment worden vleermuiskasten in toenemende mate gebruikt als mitigerende maatregel om het verlies aan verblijfplaatsen in bomen en gebouwen direct op te vangen. In eerste instantie wordt daarbij vooral gebruik gemaakt van dezelfde kasten als bij vleermuizenonderzoek in bossen. Maar langzamerhand ontstaat het inzicht dat gebouwbewonende vleermuizen andere eisen stellen dan boombewonende vleermuizen. In eerste instantie lijken deze kasten nog wat op de kleine vleermuiskasten uit bossen, maar inmiddels hebben de wat grotere modellen kraamkasten uit de VS ook hier in intrede gedaan.

Een knelpunt bij de toepassing van vleermuiskasten als mitigerende of compenserende maatregel is dat voor een werkwijze conform de Flora- en faunawet de werking van de kasten voor de betreffende soort en functie bewezen moet zijn. Voor algemene soorten en wanneer vast staat dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is wordt het vaak voldoende geacht als de werking van een vleermuiskast vanuit de literatuur is aangetoond. Maar voor meer zeldzame of kritische soorten en of bij ingrepen waarbij het behoud van gunstige staat van instandhouding onzeker is wordt een striktere werkwijze gehanteerd. Het bevoegd gezag kan dan aangeven dat de ingreep pas mag worden uitgevoerd, als uit onderzoek blijkt dat de vleermuiskasten door de doelsoort worden gebruikt (Dienst Regelingen, 2009).

In de praktijk zijn er echter nog zeer weinig resultaten bekend van de toepassing van vleermuiskasten als mitigerende maatregel in het algemeen, en in het bijzonder voor kraam- en/of winterverblijfplaatsen van gebouwbewonende soorten. Desondanks worden kasten wel veel ingezet, voornamelijk als overbrugging van de periode tussen sloop en de oplevering van nieuwe verblijfplaatsen in nieuwbouw. (Dienst Regelingen, 2011a,b,c). Voor verblijfplaatsen in nieuwbouw wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van vleermuiskasten die in muren kunnen worden opgenomen of van het opnieuw voor vleermuizen geschikt en toegankelijk maken van spleetvormige ruimten in muren en daken.

Pro-actief bouwen voor vleermuizen

De praktijk van de Flora- en faunawet laat zien dat de reactieve beschermingsbenadering veel problemen met zich meebrengt. Wanneer verblijfplaatsen in nieuwbouw gecompenseerd moeten worden is er vaak geen tijd of draagvlak om bestaande ontwerpen voor de nieuwbouw aan te passen. Pro-actief bouwen of inclusief ontwerpen is de methode om standaard, ook als daar geen ecologische noodzaak voor is, verblijfplaatsen voor vleermuizen op te nemen in het ontwerp van een gebouw. Zo wordt op den duur de kwetsbaarheid van vleermuizen voor sloop en renovatie verkleind. Met een voldoende en constant aanbod van verblijfplaatsen is in feite alleen een vleermuisvriendelijke werkwijze nodig bij ruimtelijke ingrepen die leiden tot verlies van verblijfplaatsen. Door de aanscherping van isolatie- en bouwnormen is daarvoor wel een andere aanpak nodig.

Traditioneel toegankelijke en geschikte spouwmuren en daklagen zijn door deze normen niet meer voor vleermuizen geschikt. Het toepassen van inmetselkasten voor vleermuizen wordt daarbij wel als mogelijke oplossing gezien, ook al zijn er nog weinig resultaten bekend (Williams, C. 2010). Doordat deze inmetselkasten nog relatief klein zijn zal gericht pro-actief bouwen of inclusief ontwerpen zich meer moeten richten op het toegankelijk en geschikt maken van grotere gebouwdelen (Korsten & Limpens, 2011).

Discussie: de toepassing bepaalt hoe resultaten geïnterpreteerd moeten worden

Om te bepalen of vleermuiskasten effectief voor een bepaald doel ingezet kunnen worden is het belangrijk om te kijken naar ervaringen bij soortgelijke projecten. Bij onderzoek naar vleermuizen in bossen in Europa waren vleermuiskasten over het algemeen de passieve factor: kasten worden geplaatst en vervolgens wordt afgewacht of er vleermuizen in komen. Kasten zijn daardoor maar weinig ontwikkeld in optimaal functioneel gebruik. De focus op vleermuizen in bossen geeft ook maar weinig informatie over het gebruik van kasten door vleermuizen in andere habitattypen. In het Amerikaanse onderzoek met vleermuiskasten lag de focus vooral op het achterhalen van de eisen die vleermuizen stellen aan hun verblijfplaatsen. Dit was sterk gericht op het optimaliseren van vleermuiskasten voor kraamkolonies en de snelheid waarmee ze in gebruik worden genomen. Deelnemers werden ook gestimuleerd om kasten die na 2-3 jaar nog geen vleermuizen hadden aangetroffen te veranderen. Door het effect van die wijzigingen goed te registreren konden duidelijke succesfactoren in kaart worden gebracht.

Bij toepassing van vleermuiskasten als mitigerende maatregelen valt op dat in geval van sloop en kap zelden onderzoek naar de effectiviteit wordt gedaan in de vorm van monitoring. De oorzaak ligt vooral in de financiële opzet van onderzoek en mitigatie. Het vooronderzoek en de daarop volgende mitigerende maatregel zijn voorwaarde om binnen de wettelijke normen een ingreep te mogen uitvoeren. Na uitvoering van de ingreep is het project voor de opdrachtgever meestal afgerond. Wanneer vanuit een vergunning of ontheffing geen monitoring op de effectiviteit van de vleermuiskasten wordt opgelegd, wordt meestal ook niet gekeken naar de effectiviteit van de maatregelen. Monitoringsonderzoek wordt meestal wel uitgevoerd bij wetenschappelijke projecten (Simon e.a. 2004) of overkoepelende beschermingsvraagstukken (Reiter & Zahn, 2006).